In de ochtend van 7 maart vertrekken we van Abu Simbel naar Wadi Halfa, Sudan. Op een volgepakte boot waar met veel precisie vier grote bussen maar nét oppassen zitten we met de passagiers op een klein stukje dek aan de zijkant. We vertrekken om ongeveer 7.00u in de ochtend. De overtocht over het Nassermeer duurt 1,5 uur. We kletsen wat met een local, die onderweg is naar Kenia. Hij vertelt dat we al onze spullen, waardoor de beambten zouden kunnen herleiden dat we in Israël zijn geweest, zoals bijvoorbeeld de lonely planet van Israël, goed moeten verstoppen. Hij vertelde ooit 1 maand te hebben vastgezeten omdat hij een Israëlische krant bij zich had. Geschrokken van dit bericht, besluiten we die bewuste lonely planet heel goed te verstoppen. Aan de Egyptische zijde gaat het allemaal redelijk vlotjes. We wisselen wat geld om en onze fixer (iemand die tegen betaling helpt het met het regelen van de procedure) Mohammed regelt alle zaakjes en krijgt ons tegen 11.30u het land uit. Aan de Sudanese zijde is het compleet onduidelijk hoe de zaken geregeld moeten worden. We komen niet verder dan het hek totdat iemand een fixer belt. In de tussentijd komen twee mannen met kapjes op, handschoenen aan, een digitale thermometer in de hand en een formuliertje naar ons toe. Corona controle. Toen we Egypte in gingen kregen we die ook dmv een temperatuurcheck, meer niet. We vullen het formuliertje in. Onze fixer komt tegen 13.30u eindelijk naar het hek zodat dan pas de procedure kan gaan beginnen. Voor het hek zitten een dertigtal vrachtautochauffeurs te wachten bij wie het ook niet helemaal duidelijk is wanneer ze erin mogen. Ze spreken allemaal alleen maar Arabisch, dus het lukt ook niet echt om een praatje te maken. We zijn het wachten inmiddels behoorlijk zat maar tegen 14.15u mogen we het grensterrein op. Vervolgens begint fixer Hassan alle kantoortjes langs te gaan met onze papieren om de formaliteiten te voldoen. Wij worden in de tussentijd in een gebouwtje gestald waar we een kopje thee krijgen tijdens het wachten. De tijd sleept zich voort maar tegen vieren komt er weer beweging in de zaak: we moeten nu onze auto laten controleren. Met de opmerking van de aardige Keniaan op de boot in het achterhoofd zijn we wat nerveus, maar in tegenstelling tot wat we verwachtten is de betreffende politieagent helemaal niet precies en is het na een minuut of 5 wel gepiept met zijn controle. We mogen door! Nadat alles geregeld is, moeten we Hassan nog betalen. We hadden geen prijs afgesproken, maar wel telefonisch een dag eerder begrepen dat het ongeveer € 15,- zou moeten kosten voor het papierwerk. De vergoeding voor de fixer was “as you like” gaf degene aan die hem gebeld had. Hassan geeft echter zonder blikken of blozen aan dat we $ 100 moeten afrekenen, tot onze grote schrik. We besluiten onze onderhandelkwaliteiten eens goed in te zetten en betalen Hassan uiteindelijk 3000 Sudanese Pond, het equivalent van ongeveer € 30. Hij accepteert het mede omdat hij nog meer klanten heeft die voor het sluiten van de grens afgehandeld moeten worden (hij lijkt op hete kolen te zitten) en het is inmiddels al 17.00u. Wij kunnen in ieder geval door. We besluiten naar Wadi Halfa te rijden, waar we een hotel vinden en het dorpje in lopen op zoek naar een simkaart en wat te eten. Het dorpje heeft aan de weg een groot terras, waar vele Sudanezen zitten te eten. Iemand die in de ochtend bij ons op de boot zat herkent ons en biedt ons een maaltijd ‘ful’ (bonenprut die de hele dag heeft gekookt en best aardig smaakt) met brood aan. We stribbelen wat tegen: hij hoeft ons eten toch niet te betalen?! Maar hij is volhardend, dus besluiten we maar te accepteren. Wat een gastvrijheid! Nadat het eten gebracht is gaat hij weg, tot onze verbazing! We dachten samen de maaltijd te eten nuttigen. Hij zegt dat hij al gegeten heeft en weg moet.




De volgende ochtend rijden we door richting Khartoem. Onderweg wordt het steeds heter. We besluiten na een goeie 500 kilometer wild te kamperen in de woestijn. We rijden een meter of 150 van de hoofdweg de woestijn in en maken kamp. In de wijde omgeving is er werkelijk niets. We vinden het een beetje spannend, maar ook gaaf! De maan die opkomt geeft veel licht zodat we na zonsondergang nog goed kunnen zien. De dag erna rijden we via Jebel Barkal, waar we de Nubische piramides bezoeken, naar Khartoem. Als we langs de piramides rijden over de doorgaande weg, zoeken we naar een entree of informatiecentrum waar we een kaartje kunnen kopen. Na een poosje rondrijden over het terrein (we kunnen er eigenlijk zo bij komen, zonder dat er een hek omheen staat) vinden we niets. Ze zijn dus vrij te bezoeken. Er is eigenlijk ook niemand. In tegenstelling tot alle aandacht die Egypte krijgt voor haar schatten uit het verleden, is het hier desolaat en dus totaal niet toeristisch. Het verschil kon niet groter zijn. De piramides zijn lager en hebben een andere hellingshoek, maar het is minstens zo bijzonder dat ze de tand des tijds hebben overleefd.

Nadat Jebel Barkal hebben bezocht, zijn we rechtstreeks naar Khartoum gereden in plaats van via Meroë. De reden hiervoor is het ‘tekort’ aan brandstof (en aan allerlei andere levensmiddelen zoals brood) in heel Sudan. In het gehele land is het ontzettend moeilijk om aan brandstof te komen: bij het enkele tankstastion waar je kunt tanken staan soms wel kilometers lange rijen. Die brandstof wordt gesubsidieerd door de overheid en kost rond de €0,05 per liter. Om lange rijen te omzijlen, is er een zwarte markt ontstaan waar je voor meer geld sneller aan brandstof kunt komen. Khartoum is de enige plek waar je (via die zwarte markt) dus relatief snel diesel of benzine kunt krijgen.
Omdat Sudan zo ontzettend groot is, konden we met onze volle tank en jerrycans (in totaal 160 liter) bij binnenkomst van het land slechts de helft ervan doorkruisen. Zouden we via Meroe gereden zijn, dan zouden we ergens langa de weg met een lege tank stil komen te zijn te staan).
In Khartoem sliepen we op de parkeerplaats van de plaatselijke zeilclub. Weer wat anders dan de rust en ruimte van de woestijn.
En toen was het tijd om brandstof te regelen. De eerste dag besloten we de hulp in te schakelen van personeel van de zeilclub. Na een avond en een dag hadden we de eerste 70 liter voor elkaar. Omdat we het vervelend vonden om af te wachten, besloten we de volgende dag de rest van de diesel zelf te gaan regelen. Toen we in de rij probeerden te gaan staan van een tankstation, kwam Al Mogira naar ons toe omdat bij het desbetreffende tankstation geen diesel was en hij ons wilde helpen diesel te vinden. Hij begon direct wat ‘vrienden’ te bellen. Kort daarop zei hij dat het tijd in beslag zou nemen, en nodigde hij ons uit om ful te gaan eten in ‘het beste restaurant van Khartoem’. Hij stond er vervolgens op om de rekening te betalen, hij had ons immers uitgenodigd;). Daarna konden we bij een tankstation verder op de eerste 30 liter tanken. Ze lieten ons voor gaan, waardoor wij ons redelijk bezwaard voelden (te meer omdat één van de pompbedienden ons aanvankelijk niets wilde geven omdat hij (terecht) vond dat wij als westerlingen de duurdere brandstof van de zwarte markt konden kopen). Omdat we daarna weer even moesten wachten op de rest, nam Al Mogira ons mee naar zijn huis waar we zijn kinderen, neef en vader ontmoetten en onder genot van een colaatje op het verlossende telefoontje wachtten. Na een klein uurtje konden we de resterende 40 liter brandstof in een schuurtje bij iemand thuis in onze jerrycans gieten. Een halve dag later waren we klaar voor vertrek! Al Mogira wilde niets voor zijn hulp hebben: hij deed het omdat hij wilde dat we ons welkom zouden voelen in Sudan. De paaseitjes dje we uit Nederland hebben meegekregen en zouden bewaren tot pasen wilde hij nog nét aannemen (sorry Miep…).

